Watum
Corpus Roemeling benoemt de kapel van Watum als volgt:
Het parochieregister van omstreeks 1450 noemt Watum met een schatting van vier schilling, evenveel als bijvoorbeeld de parochies Krewerd, Solwerd en Marsum.
Het parochieregister van 1501 noemt 'Watum nunc Capella'. Uit het woord nunc volgt dat het vroeger een parochiekerk is geweest. Het komt niet voor in het schattingenregister van omstreeks 1500. Nog in 1568 wordt door de officiaal Werninck meegedeeld dat de kapel te Watum in het register van het aartsdiakonaat onder de ‘pharkerken’ is ingeschreven (wat echter, volgens Formsma, niet behoeft te betekenen dat het een parochiekerk was)[1], een opvatting die niet in overeenstemming is. In 1559 wordt Watum ‘capella in Oldenkloster’ genoemd.
Watum – behorende tot de proostdij Farmsum, Watum – behorende tot de proostdij Farmsum, zal van Holwierde zijn afgesplitst. Reeds in 1451 is sprake van ‘Watmer Hillighen diick’[2].
In 1499 wordt ‘Sunte Claws land te Watum’ genoemd [3] en in 1510 ‘Sunter Clawes capelle’ onder Holwierde[4].
Restanten van kerk/kapel en het kerkhof zijn in 1969 gevonden. De lijkresten tonen aan dat hier een begraafplaats is geweest, zodat te meer bewezen is dat het hier om een (gewezen) parochie gaat. De begraafplaats wordt ‘laatmiddeleeuws’ genoemd; een datering van de vondsten wordt niet gegeven[5].
Doordat de kerkstede gelokaliseerd is kan – bij vergelijking met de kerspelkaart van Siemens – worden vastgesteld dat deze heeft gelegen binnen de parochie/kerkelijke gemeente Bierum hoewel Watum heeft behoord tot de proostdij Farmsum. De door Siemens uit het verloop van de grens tussen de kerkelijke gemeenten Bierum en Holwierde bepaalde proostdijgrens moet dus destijds een ander verloop hebben gehad, tussen Watum en Bierum door. In de Middeleeuwen moet de Eems op enige afstand van Watum hebben gelopen; allengs zal land zijn afgeslagen.
Dat het restant van Watum bij Bierum is gekomen kan slechts verklaard worden door aan te nemen dat Oldenklooster het geschil heeft gewonnen. De kerk te Bierum is reeds in 1505 bij Oldenklooster geïncorporeerd. Na de secularisatie van de kloosters zal Watum zijn toegedeeld aan Bierum.
Plaats en omgeving van de kerkstede behoren echter niet aan Oldenklooster maar aan het premonstratenzer Nijenklooster[6].
De kerk/kapel wordt nog afgebeeld op de ‘Beschrijvinghe van de Ooster en de Westereemse’ van Haeyen uit 1585[7] en ‘De Wester ende Ooster Eemsen’ van Blaeu uit 1623.
Bediening (1568)
Gerhardus Stralen wordt 1 maart 1568 door de abt van Oldenklooster ter institutie tot de kapel gepresenteerd; hij is monnik van Oldenklooster[8]. Volgens ibid., 518, ongedateerd, staat de bisschop aan Gerardus Stralen, benediktijn, de kapel toe.
|